Misschien heb je al gehoord van iaitō? Je kent misschien zelfs het verband met iaido. Maar weet u hoe en waarom dit wapen is ontstaan? Wat is het nut ervan? Wat zijn haar kenmerken? Zoveel vragen waarop we u antwoorden zullen geven
Wat is iaitō?
De iaitō of 居合刀 is een trainingswapen. Het komt oorspronkelijk uit Japan, lijkt op de katana en wordt door alle scholen gebruikt voor de beoefening van vechtsporten, zoals iaidō en iaijutsu. Wanneer dit Japanse imitatiezwaard niet bedoeld is voor de studie van vechtsporten, noemen de Japanners het mogitō of 模擬刀, wat imitatiezwaard betekent.
Elk zwaard bedoeld voor iaidō beoefening wordt ook iaitō genoemd. In Japan is de provincie Gifu de plaats waar alle iaitō-productie is geconcentreerd. Historisch gezien was deze regio de thuisbasis van een traditionele smederijschool, de Mino school. Bovendien wordt hier magnoliahout van de beste kwaliteit gevonden. Dit hout wordt gebruikt voor de schede, de saya, en het handvat, de tsuka. De iaitō is voornamelijk gebalanceerd naar het handvat, of tsuka, terwijl traditionele, scherpe zwaarden gebalanceerd zijn naar de punt, de kissaki. Het evenwicht kan echter tijdens de fabricage worden gewijzigd, met name om suburi te maken, d.w.z. sneden in de holte.
Waar komt iaitō vandaan?
In tegenstelling tot wat men zou kunnen denken, is de iaitō een vrij recente creatie. Het komt voort uit wetten die in 1958 werden aangenomen als onderdeel van het pacifistische beleid van de Japanse regering. De wetgeving verbood zowel het dragen als het vervoeren van wapens. Zelfs een eenvoudig keukenmes werd als wapen beschouwd. Bovendien werd de vervaardiging van scherpe wapens sterk gereglementeerd en zeer streng gecontroleerd. Zo is ook de vervaardiging van machetes en stalen zwaarden verboden. Bovendien wordt zelfs een mes dat door middel van een kleine transformatie in een scherp wapen kan worden veranderd, verboden. Bijgevolg werd de productie van niet geslepen stalen zwaarden onmogelijk, omdat met een eenvoudige slijpschijf een scherp wapen kon worden gemaakt. Alleen de katana ontsnapte aan dit verbod omdat deze werd beschouwd als onderdeel van het Japanse erfgoed.
Als gevolg daarvan hebben iaidō-beoefenaars zich moeten aanpassen om hun opleiding voort te zetten. Zo ontstond een iaitō met een gelegeerd lemmet dat niet geslepen kan worden. Deze legering bestaat in de meeste gevallen uit een mengsel van aluminium en zink. Dit heet zicral. Het is een lichte legering, met een lagere dichtheid dan het staal van het katana lemmet. Ongeslepen kan de iaitō niet snijden, maar het gebruik ervan maakt het mogelijk om veel minder gevaarlijk te oefenen. Behalve het blad zijn de andere onderdelen gelijk aan die van echte zwaarden.
De samenstelling van een iaitō
De iaitō heeft metalen onderdelen die lijken op die van de katana. Ze worden kanagu genoemd. Ze omvatten de tsuba, de garde, en menuki, sierstukken die het gevest versieren. Evenals de fuchi en kashira, de ring die het handvat en de pommel versterkt. Natuurlijk blijft het blad van aluminiumlegering het belangrijkste onderdeel. Een tsuka en zijn vlechtwerk zijn eraan toegevoegd, evenals een magnoliahouten saya met een gelakte afwerking. Op de rand van het lemmet zit een hamon die visueel lijkt op die van de katana. Maar waar de hamon van de katana wordt verkregen door selectief temperen, is de hamon van de iaitō het resultaat van het gedepolijst werk.
U hebt uit dit artikel wellicht begrepen dat de iaitō in eerste instantie is ontstaan uit de verplichting zich aan te passen aan een situatie die voortvloeit uit een strenge wetgeving. Maar de Japanners zijn erin geslaagd er een volwaardig trainingswapen van te maken, en de kwaliteiten ervan blijven de Japanse ziel en verfijning weerspiegelen. Het is niet alleen een onmisbaar instrument voor de beoefening van bepaalde vechtsporten, maar ook een bewijs dat uit dwang een accessoire geboren kan worden dat snel onmisbaar is geworden.